Op deze pagina vindt u de persoonlijke herinneren van Delfshavenaars, en verhalen uit hun overlevering. 

Wilt u uw eigen herinnering aan deze pagina toevoegen, neemt u dan contact met ons via ons contactformulier op deze website. Hoewel wij niet op voorhand kunnen beloven dat we alle verhalen hier publiceren, stellen we reacties altijd op prijs.


Verhalen van Wout Udo

Verhalen, ingezonden door de heer Wout Udo, Hendrik Ido Ambacht

In januari 2021 schreef de heer Wout Udo in het gastenboek een aantal verhalen uit zijn jeugd in Delfshaven in de 40er en 50er jaren. Via email vertelde hij dat hij, op zoek naar de geschiedenis van zijn familie, toevallig op de website ‘Kroniek van Delfshaven’ terecht kwam. Hij heeft toen “gelijk maar enkele verhalen opgetekend”. Aanvullend kreeg ik meer verhalen van Wout, waarvoor mijn dank. 

1. Slee aan de Waaldijk

Mijn vader had in zijn jeugd een vrindje met een rijke vader en een echte bobslee. In die tijd werd een bobslee gemaakt door speciaal opgeleide en ervaren timmerlieden. Het materiaal dat werd toegepast bestond uit duurzame tropische houtsoorten, licht en toch ijzersterk, gelijmd met speciale lijmsoorten en behandeld met de fijnste lakken, die in zes lagen waren aangebracht, waartussen er zorgvuldig werd geschuurd. Een goede bobslee had hardstalen glij-ijzers en kon met gemak vijf jongens dragen.

De Waaldijk, waar mijn vader woonde, was een doodlopende straat die schuin naar beneden afliep. Aan het einde stond een stevige houten schutting. Als het had gesneeuwd kwam de bobslee te voorschijn en konden de afdalingen beginnen. Het vergde wat oefening en samenwerking om naar beneden te razen en vlak voor de schutting af te buigen, maar de bemanning, waar mijn vader blijkbaar een lid van was, beheerste deze techniek tenslotte perfect. Maar zoals dat tussen jongens gaat was er soms ook ruzie en mijn vader mocht niet meer met bobslee mee. Toen hij hierover klaagde bij zijn vader, besloot die zelf een slee te bouwen. Hierbij werd gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de scheepswerf ‘Van de Wetering’ bood: planken van minstens 3 cm dik, onderdelen van afgedankte schepen en oude staalplaten. Het was duidelijk dat dit geen lichte ‘bobslee’ ging worden. Het gevaarte, dat volgens mijn vader over de veertig kilo woog, werd tenslotte uit een hoek van de scheepswerf op straat getakeld. Er lag sneeuw, dus er sprongen vijf jongens op, waaronder mijn vader en de afdaling kon meteen beginnen. Met grote snelheid naderde de slee de houten schutting aan het einde van de Waaldijk en de afbuigbeweging werd ingezet. Van afbuigen was echter geen sprake, door zijn enorme gewicht ging de slee rechtdoor, dwars door de schutting en sloeg daar vier planken uit. Er ging een luid gejuich op. Iedere slee op de Waaldijk volgde die van Udo en ging met een rotgang door het gat in de schutting.

2. Naar school in Delfshaven (1)

Mijn jeugd heb ik doorgebracht in Delfshaven. Ik woonde in de Havenstraat, een drukke straat waar ook nog een tram door reed: lijn 10, naar Spangen of naar de Kleiweg. Op weg naar mijn school in de Bruijnstraat liep ik de Havenstraat uit en linksaf de Oranje Nassaustraat in, naar het Piet Heynplein. Rechts passeerde ik een brokkelig rijtje huizen en aan het einde daarvan een groepje huisjes waarin Jouke en Jopie Zondervan woonden. Jouke en Jopie Zondervan waren vermoedelijk Friese immigranten; gelukszoekers of economische vluchtelingen zouden we ze nu noemen. Ik moest daar eens een keer zijn, waarom weet ik niet meer. 

De Havenstraat in 1953. Rechtsaf is de Oranje-Nassaustraat en links de Willem Buytewechstraat

Ik kan me een armoedig en duister steegje herinneren dat uitkwam op het Piet Heinsplein, heel smal en met heel kleine scheve huisjes. Ik liep verder langs de waterkant aan de Achterhaven. Een schilderachtig plekje, met talloze schepen en de kaden vol bedrijvigheid. Ik liep langs de lage kade en stopte dan om in het water te kijken. Je zag dan soms dode vissen, drijvend met hun buik naar boven, tussen de stookolie en wrakhout. Of een lege Lodalinefles met de kurk er nog op, een lege jeneverfles, een half gezonken roeiboot, een dooie hond, een paar gloeilampen, takken, een plank met een touw er aan, stukken gevlochten stro, stukken touw met drijvers van een visnet, stuwhout, zaagsel. Een en ander was overgoten met de trage gelige stroom afgewerkte zeep van wasserij Willems, die uit een riool in de kade kwam. Plastic dreef nog niet in de haven, de zegeningen daarvan waren nog verre toekomst. Het rook naar afgewerkte olie, stookolie en groene zeep. Ik vond het geen onprettige lucht, net als de rook van steenkolen in de sleepboten verderop in de haven. Ik ruik die lucht nog wel eens bij de ‘ Open Haven Dagen ‘, het is de geur van mijn jeugd.

3. Naar school in Delfshaven (2)

Het water in de Achterhaven waar ik langs liep als ik naar school ging, bewoog in trage golven. Een dode hond die er met een gezwollen buik in dreef, ging langzaam op en neer. Het was zo’n vuilnisbakkenkeffer die je aan boord van binnenvaartschepen dikwijls zag. Als zo’n beest ziek werd ie vanzelf beter of niet, je ging je er niet mee naar een dierenarts. Die waren in die tijd in de stad nauwelijks te vinden en men had er ook geen geld voor… Ging zo’n dier dood, dan ging hij gewoon overboord. 

Hoewel wij niet echt benauwd waren voor een beetje troep, gingen we toch nooit in de Achterhaven zwemmen. Dat was iets te joker. We gingen wel in de Coolhaven, hoewel dat verboden was. Soms kwam er politie die als straf je kleren meenam. Je kon dan die op het ‘possie‘ gaan ophalen. In de Coolhaven dreven soms ook drollen in het water en sommige kinderen hadden er wel eens een dode kat zien drijven.

Huishoudelijk werk aan boord van een binnenvaartschip in een verpauperd Delfshaven

Maar zo smerig als in de Achterhaven was het er niet. Door de Piet Heinstraat kwam ik bij de Kolk waar ik dikwijls even stopte en over de leuning van de brug naar beneden keek in het kolkende water, als er werd gespuid. Soms klom ik daar op de kademuur, die er trouwens nog steeds staat en liep op de muur naar het einde bij de Schiedamse weg. Ik stak de Schiedamseweg over naar de Mathenesserdijk. Aan de linkerkant was een bandenreparatiebedrijf waar een vuile en sterke man met veel borsthaar altijd op de stoep bezig was om met zware hamers en breekijzers banden van vrachtwagens te vernieuwen. ‘Banden repareren en vulcaniseren‘ stond er op de deur van zijn werkplaats. Geen idee wat vulcaniseren was. Er zat het woord ‘vulkaan‘ in, maar ik wist dat niet in verband te brengen met vrachtwagenbanden. Aan de andere kant van de straat was een grote wasserij waar een warme, vochtige en weeë zeeplucht uitkwam en in de kelder een luidruchtige machine stond te draaien. 

Een klein stukje verder woonden Lenie en Aadje Cafferata. Aadje Cafferata zat bij ons op school. Waarschijnlijk waren het toen al gastarbeiders uit Italië. De gevel van hun huis was in neoklassieke stijl uitgevoerd en had een kunstige draaitrap. Het huis staat er nog. Iets verder staat nog steeds het restant van een molen waarin indertijd asbest werd gemalen. Iedere dag liepen we daar langs. In de molen werkte een man die soms in deuropening stond en die helemaal overdekt was met asbestvezels. In de molen zelf hing een mist van asbest. Ik had toen al in gaten dat het werken in zo’n atmosfeer niet gezond kon zijn en liep vlug door. Maar dat het zo ongezond was als nu bekend is wisten we niet.

4. Het ijs bij de RMI

In de bocht van de Rosener Manzstraat, vlak bij onze school, was een filiaal van de RMI, de Rotterdamse Melk Inrichting. Als we ’s morgens naar school gingen kwamen we er langs. Meestal stonden de enorme deuren open en zagen we grote vrachtauto’s met glimmende gamellen melk naar binnen gaan en met de hand geduwde melkwagens naar buiten komen. Die melkwagens waren in mijn herinnering enorm groot en zwaar en voorzien van houten wielen met stalen banden erom en was me een raadsel hoe één mens zo’n ding vooruit kon krijgen.

MRI-melkkar met hulpmotor, ook wel “ijzeren hond” genoemd

Later hoorde ik dat het inderdaad niet altijd lukte en dat die mannen als ze de helling bij de Lage Erfbrug op moesten wel eens hulp moesten vragen, vooral als het had gevroren en de straat glad was. Anderen behielpen zich met trekhonden die onder de wagen met een soort tuigje waren vastgemaakt, maar dat werd bij die melkwagens nooit gedaan. Als het zomers warm was werd de ruimte van de RMI heerlijk koel gehouden met grote vierkante staven ijs die met speciale witte vrachtauto’s werden aangevoerd. Een paar mannen losten die staven door ze met ijzeren haken uit de auto te trekken. Ze legden zo’n staaf dan op hun schouder op een jute zak en liepen er mee naar binnen. Als het ijs werd gelost braken er van de staven wel eens stukken af die door ons van de vloer van de auto of van straat werden opgeraapt en waarop we dan liepen te zuigen. Of je stak zo’n stuk ijs in je mond om het daar te laten smelten. Of je kon zo’n klont krakend in stukken bijten. Heerlijk!

5. De geur van Delfshaven

In mijn jeugd, rond 1950, was het historische Delfshaven vooral een gebied met kleine industrie. Ik heb over de plaats en het doel van al die bedrijven geen documentatie kunnen vinden, zodat ik op mijn geheugen moet afgaan. In de Waaldijk, een zijstraat van de Havenstraat, had je de scheepsreparatie bedrijven van Niehuis en van den Berg en van de Wetering. In de Havenstraat, waar ik woonde, waren behalve een grote werkplaats van de gemeente Rotterdam, ook tientallen winkels en café’s. Het was een levendige, maar armoedige buurt, waar openbare dronkenschap heel gewoon was. Naast de schoenmaker Stroek op de hoek van de Lange Dijkstraat was het donkere winkeltje van van Rooijen, die in petroleum, scheepsbenodigdheden en daarmee samenhangende spullen deed. 

Mijn vader vertelde een keer, met een nog nerveuze stem van de schrik, dat hij daar in de winkel op zijn beurt stond te wachten, toen van Rooijen tegen een klant betoogde dat je rustig een brandende lucifer in petroleum kon steken. De lucifer gaat dan uit en er gebeurt verder niets, zei van Rooijen. Vóórdat mijn vader zich goed realiseerde wat er gebeurde, had van Rooijen (quod erat demonstrantum) een lucifer aangestoken en deze, tot ontzetting van de aanwezige klanten, in een vat met 300 liter petroleum gestoken, dat daar stond opgesteld. Er volgde geen daverende explosie en mijn vader werd niet, samen met de andere klanten en van Rooijen zelf, de winkel uitgeblazen. Ook veranderde de winkel niet in laaiend inferno. In plaats daarvan ging de lucifer gewoon uit, net zoals van Rooijen had voorspeld. 

In de Lange Dijkstraat, een zijstraat, was naast een opslagplaats voor strobalen, de smederij van van Leusden. In de Korte Dijkstraat zat de grote wasserij van Willems. Aan de Achterhaven was de zeepfabriek van Kortmann en Schulte, die op maandagmorgen een verbijsterende stank verspreidde. Bij de juiste windrichting kwam daar dan ook nog de scherpe stank van koffiebranden bij van Nelle bij. Heerlijk!

links op de foto de azijnfabriek aan de Voorhaven/Middenkous, daarvoor de molenstomp met daarnaast de kistenfabriek van Nijman op het Middenhoofd en rechts de zeepfabriek van Kortmann en Schulte aan de Achterhaven/Buizenwaal

Aan de overkant van de Achterhaven was rond de molenstomp een kistenfabriek, waar de geur van vers gezaagd hout hing en waar ik dikwijls afvalhoutjes ging rapen om thuis de kachel mee aan te maken. Er naast zat een metaalbedrijf dat spijkers maakte, waarvan er honderden op de straat lagen. Als ik bij de kistenfabriek was geweest ging ik soms daar nog even spijkers rapen, die ik thuis aan mijn vader gaf. Aan de Voorhaven herinnerde ik mij een distilleerderij, een chocolade fabriek en de azijnfabriek van Tromp en Rueb. Mijn broer heeft daar eens vakantiewerk gedaan en vertelde thuis nogal verontwaardigd dat ze er flessen vulden met dezelfde azijn, maar er verschillende etiketten op plakten: gewoon, zilvermerk en goudmerk. Die flessen werden dan in de winkel verkocht met een aanzienlijk prijsverschil. Het Zakkendragershuisje, dat nu een beschermd monument is, was rond 1950 een opslagplaats van oud ijzer. Het huisje zag er in die tijd uit als een egel: uit alle deuren en ramen staken roestige buizen en binten naar buiten.

6. Fiets

De Havenstraat, waar wij woonden, is een dijk. Volgens mij een heel oude, een dijk die Delfshaven moest beschermen tegen een stormvloed. Onze woonkamer was op straatniveau, maar er zaten nog twee verdiepingen onder. De tuin lag op het niveau van de Schoonderloostraat. Tussen ons huis en dat van de buren was een stenen trap die vanaf de straat toegankelijk was en aansloot op een gang die naar de tuin ging. Wij droegen onze fietsen altijd van die trap af en zetten ze dan in die gang. ’s Avonds ging dat in het stikdonker, wat nogal gevaarlijk was. 

Op een morgen vonden we in de gang een vrij nieuwe onbekende herenfiets. ‘Weet jij van wie dat ding is?’, vroeg ik aan mijn broer. ‘Geen idee’, zei hij. De fiets bleek bij navraag ook niet van onze naaste buren te zijn. Niemand gebruikte de fiets en na twee weken stond hij er nog. ‘Ik heb eigenlijk dringend een achterlampje nodig’, zei mijn broer, ‘wat denk jij, zou ik dat van die fiets even kunnen lenen?’. ‘Ik denk het wel’, zei ik. Hij draaide het lampje er uit en we wachten in spanning af of er niet iemand op hoge toon zijn achterlampje zou komen terugvorderen. Maar er gebeurde niets. ‘Mijn bel doet het niet meer’, zei ik na nog een paar weken tegen mijn broer, ‘ík denk dat ik de bel van die fiets maar even leen’. Het was een mooie verchroomde bel en hij zat nogal duidelijk aan mijn stuur. Toen er ook nu niemand zijn bel terug eiste ging het snel. De koplamp verdween. Daarna het achterlicht. De dynamo bleek van uitstekende kwaliteit, evenals de pedalen. Het stuur glom een stuk mooier dan dat van ons en toevallig brak in die tijd ook het beugeltje van mijn voorspatbord. De kettingkast bleek demontabel, de jasbeschermers en het zadel ook en de banden waren zo goed als nieuw en toevallig ook nog onze maat. 

Na een maand of twee vormden van de fiets alleen de hoofdzaken, zoals frame, trapstel, vork en wielen, nog één geheel. De rest bevond zich verspreid op onze Harley Trapsons. Op dat ogenblik achtte één van de bovenburen naast ons, de tijd rijp om eens een ritje op zijn fiets te gaan maken. Hij verkeerde waarschijnlijk in de veronderstelling dat zijn rijwiel nog droog en veilig in onze gang stond opgeborgen. Nou droog was hij wel. Woedend ging de man eerst bij onze buren vragen wie zijn fiets had ontmanteld en kwam daarna bij ons terecht, waar mijn moeder hem te woord stond. Wie zijn fiets had gesloopt wist ze uiteraard niet, maar het idee dat haar kinderen dat gedaan zouden hebben was te belachelijk voor woorden en trouwens hoe haalde hij het in zijn hoofd om zonder ons er in te kennen zijn fiets daar zomaar in onze gang neer te zetten?! Nou? Komt er nog wat?  Wij kwamen andermaal met de schrik vrij.

7. De boor en de muur

Toen ik een jaar of twaalf was vond ik in de gang naast ons huis een houtboor van wel een meter lang met een groot handvat er dwars op, waarmee de boor kon worden aangedreven. Ik had het ding natuurlijk gewoon kunnen weggooien, wat ik uiteindelijk ook gedaan heb toen het leed al was geschied, maar ik zocht aanvankelijk naar een mogelijkheid er ergens mee te gaan boren. Ik zette de punt tegen de muur tussen de gang en onze woonkamer en begon te draaien. De stenen bleken erg zacht en de boor had zich na een slag of tien al ongeveer één centimeter in de muur gevreten. Na nog een tijdje te hebben gedraaid was het gat al enkele centimeters diep. Ik besloot de volgende dag verder te gaan. 

Mijn belangstelling ging inmiddels uit naar de vraag hoe dik de muur was en waar ik met de boor zou uitkomen als ik door de muur heen ging. De volgende dagen boorde ik steeds een stuk verder en was ik inmiddels een centimeter of tien in de muur gevorderd. Na ruim een week boren was ik er nog steeds niet doorheen en ik begon er aan te twijfelen of het mij zou lukken een doorlopend gat te maken. De volgende dag hervatte ik mijn werk en drukte extra hard op de boor terwijl ik nijver verder draaide. Plotseling schoot de boor zo plotseling naar voren dat ik bijna mijn evenwicht verloor: ik was er door! Nieuwsgierig ging ik binnen in de woonkamer kijken of er iets te zien was. Tot mijn schrik stond op de plaats waar ik de boor verwachtte de piano. Stom dat ik daar niet aan had gedacht. Ik trok het instrument een beetje van de muur en keek er achter. Aan het gerafelde behang zag ik het boorgat. Ik was met de boor door het behang en daarna door de bekleding van de piano heen gegaan en ergens in het binnenste van het instrument achter de pedalen terecht gekomen. Gelukkig was er niemand thuis. Ik probeerde vlug of de pedalen het nog deden en of het indrukken van de toetsen soms wanklanken tot gevolg had. Dit bleek niet het geval, althans niet erger dan normaal te beluisteren viel. Het leek allemaal goed afgelopen. Een paar weken later ontdekte mijn moeder het gat en lichtte mijn vader in. Nadat hij mij naar mijn motieven voor het boren van het gat had gevraagd, overwoog mijn vader andermaal om mijn krankzinnigheidsverklaring aan te vragen. 

8. Teraardebestelling

Tegenover ons op de Havenstraat woonde de familie Smalleman. Op verzoek van mevrouw Smalleman heb ik daar in hun tuintje eens geprobeerd een graf voor hun twee katten te graven. Mevrouw Smalleman kwam met rood behuilde ogen, vanwege de dood van de haar lievelingen aan mijn moeder vragen of ik dat wilde doen. Zij had zich van de ter aarde bestelling van haar schatten blijkbaar iets plechtigs voorgesteld en waarschijnlijk vond zij dat ik daar wel de geschikte persoon voor was. Dat was geen verstandige ingeving van haar. Ik had die katten al eens gezien bij een bezoek en vond ze weerzinwekkend dik en vadsig, met half kale vale vachten, te ziek om op hun poten te staan en stinkend vanwege de vele kwalen die ze hadden, waardoor ze incontinent waren geworden. 

Meneer Smalleman, een geharde politieagent, had het afmaken van de katten emotioneel niet kunnen verwerken en had, met dikbehuilde ogen, de echtelijke woning verlaten. Mevrouw Smalleman had de dieren, in schoenendozen als doodkisten in de tuin gezet en was zelf naar een vriendin gegaan. Ik ging aan het werk, maar al snel bleek dat ik het graven van het graf zwaar had onderschat, steeds als ik dacht dat ik er was bleek de kuil niet groot genoeg. Ik werd behoorlijk moe van dat spitten en schoot eigenlijk geen moer op, ook omdat de randen van de kuil steeds instortten. Ik besloot dat het begraven dan maar zonder die dozen moest. Ik schudde de katten uit de dozen in de kuil, waar ze met een plof invielen. Ik gooide er vlug aarde over en stampte dat aan. De grond veerde omhoog. Vaag waren er nog wat kattenharen te zien. Door bovenop het grafheuveltje te gaan staan verdwenen die uiteindelijk ook. Mevrouw Smalleman die inmiddels terug was gekomen had het resultaat van mijn grafdelverswerk niet langer kunnen aanzien en was met haar rood behuilde ogen weer naar binnen gevlucht. Voor de goede orde vermeld ik hierbij nog even dat zoiets als ‘rouwverwerking‘ en ‘nazorg‘ in die tijd nog niet bestonden. De katten zijn later, door iemand die er meer verstand van had, herbegraven.

Met historische groeten, Wout Udo

NB. Deze en aanvullend nog veel meer van Wout Udo’s verhalen kunt u lezen in deze PDF


Reactie via website Delfshaven, door de heer Dick Otte

Beste Heer J.Smits, 

Heeft me geweldig veel gedaan, uw website. Er is behoorlijk wat werk verricht op historisch gebied, zodat ik nu pas weet waar ik vroeger heb gewoond en al dacht aardig wat te weten over de historie van Delfshaven. De beelden daarbij ontbraken echter. 

Misschien ben ik nu een Pietje precies, maar het viel me op onder hoofdstuk Havenhoofden met een zicht over de Ruigeplaatbrug met in westelijke richting een nog maagdelijk Bospolder, dat, als ik het goed begrijp een wat wittig huis dat aangeduid wordt als de plaats waar het Hudsonplein zal komen. Naar mijn idee en bij zoeken op het plaatje van scheepswerf Wilton, ook inderdaad, blijkt dat het witte huis de Villa van Bart Wilton is. Die staat er nog steeds dacht ik.

Het Hudsonplein komt aan de rechterzijde van de spoorbaan te liggen en is al vaag als een driehoek te zien. (Klopt en bedankt. Heb het aangepast! – Joop) Nu weet ik niet of het rechthoekige deel direct achter de Middenkous ook Hudsonplein heette. Wat ik me nog wel goed herinner is de visveiling of markt aan de Middenkous direct tegenover Tromp en Rueb. Voor ons jongens spannend om te kijken bij al die grote kabeljauwkoppen die er soms lagen en stinken deed het daar ook prima. Later kreeg je een handel in kreeft bij Schiemond. Het afval werd soms langs de sluis gestort met het gevolg, als je te nieuwsgierig was en er in ging zoeken je de kans had de verrotte inhoud van een schaar over je heen te krijgen, zoals mij mocht overkomen.

In het oostelijk deel van de Middenkous werden nog “grote” schepen gerepareerd zoals walvisjagers. Dat moet dan midden tot eind jaren vijftig geweest zijn. Heb zelf nog een blauwe maandag gewerkt bij motoren Fabriek de Maas, voorheen Fa Vennix en Bertou, aan het Buizengat waar nog gewerkt werd in 1971 aan een grote Rijnsleper van Damco. De straat heette Waaldijk. Even opgezocht in het persoonlijk archief bij aanstellingen. Weet dat er ook nog een zeepfabriek stond met luchten waar je onpasselijk van werd. Heb sindsdien ook nooit wat opgehad met sommige Franse kazen. Dat doet me dus gelijk weer realiseren dat het altijd wel behoorlijk smerig rook in Delfshaven, iets dat je niet direct beseft als je die mooie oude plaatjes ziet en denkt: “Goh, wat wat was het toen aardig en bedrijvig. Er gebeurde nog eens wat” .Wat dat laatste betreft, vond ik het facinerend om te zien hoe er assen werden gesmeed bij Wilton. Soms gingen de deuren van de loods tegenover de visafslag open en dan kon je dat mooi zien gebeuren. Mijn grootvader heeft daar ook gewerkt. Scheepswerven zaten in onze familie, m’n zwager heeft gewerkt bij de werf in Schiedam en zelf heb ik nog bij de Gusto gewerkt in de tijd van de Free Enterprise en de Brent Spa, een samenwerking met Wilton Feyenoord. 

Vriendelijke groeten en succes met uw site (wat een woord), Dick Otte, een roegere bewoner van de Zeilmakersstraat van het stuk dat er nu niet meer is tegenover de Speeltuin, maar dat is nu veertig jaar geleden. Moet nu net nog denken aan een oude schoolvriend Fred Buis, die vlak bij Het Buizengat gewoond heeft. Wel toepasselijk. 

Via E-mail, dd. 13 april 2011


Delfshaven, door de heer P.J. Lookerman

Mijn complimenten over de website Delfshaven, die voor mij, niet gedacht, toch wel enige emotie losmaakt nadat ik al die foto’s weer had gezien. Ik zal het een en ander over mij zelf vertellen wat in mij loskwam na het zien van uw site.

Ik ben geboren en getogen Deflshavenaar; ben in 1937 geboren in de Gijsingstraat, waar Ik heb gewoond tot ongeveer 1960 en toen naar het noorden verhuisd, en ben nu 70 jaar.

Het zit nog in mijn geheugen, terug van mijn geboorte, wat ik nog weet van mijn levensloop. Mijn geboorte was in de Gijsingstraat; daar woonde mijn Oma en Tantes. Wij woonden daar ook, zover als ik weet en mij verteld is inwonend, en daar ben ik geboren. Hierna heb ik op verschillende plaatsen gewoond in de Gijsingstraat t.w over het Grote Visserijplein: huis met souterain (voor de oorlog). Aan de overkant was een bontzaak, zover als mijn geheugen toelaat. Hierna zijn we verhuisd naar Nr.36. Op de eerste verdieping er onder woonde mijn oma, weet niet hoe lang ik daar heb gewoond. Toen zijn we verhuisd naar Nr.45 waar ik heb gewoond totdat ik het huis uit ging.

Ik denk dat alles ging zoals toen bij iedereen: mijn vader en moeder moesten werken om aan de kost te komen. Zo kwam ik nogal op verschillende scholen terecht. De kleuterscholen die ik in mij jonge jaren opzocht waren en zijn misschien nog voor meer mensen herkenbaar. Zat op school Piet Heynsplein, om de hoek waar, zover ik weet, ook het huis van Piet Heyn is gevestigd. Ook in de Schoonderloostraat, waar ik ook in een kosthuis heb gezeten. Ook zat ik achter in het verlengde van de Bruinstraat op de kleuterschool. Je had daar ook na de oorlog het Badhuis zover als ik weet; met de trap naar beneden.

De jaren daarna weet ik niet zoveel meer van, tot het bomberdement op Delfshaven. Ik weet wel dat ik af en toe honger had en moeite had om naar school te gaan, maar soms kon ik bij m’n tante nog wel iets eetbaars halen.

De dag van het bombardement staat in mijn geheugen gegrift. Ik was juist op de Schiedamseweg geweest om een boodschap te doen in een kruideniers zaak die naast een juweliers zaak was. Ik weet dat omdat mijn tante Jo daar boven woonde. Ik kwam thuis in de Gijsingstraat No.45 toen het luchtalarm ging. Ik zag de vliegtuigen. De bommen vlogen je om de oren. De ramen in de huizen eruit. Een en al stof in de straat. Bij mijn tante aan de overkant lag een blindganger voor de deur. Hierna kwam mijn tante Jo gillend bij mijn moeder binnen in de Gijsingstraat: haar huis was gebombardeerd. Ons huis was nog heel; wel de ruiten eruit en veel stof. Tijdens de oorlog weet ik nog dat mijn vader naar Duitsland is gedeporteerd en daarna ook weer thuis kwam.

Na de kleuterschool ben ik naar de lagere school gegaan, op het Bospolderplein t.w. de Dr. Wolterschool. Die ik ook heb afgemaakt. Dat was al in de oorlogsjaren 1944 tot 1952. Ik weet nog hoe ik naar school ging, de Schiedamseweg overstak waar de tram lijn 10 en lijn 4 uit Schiedam reden. Hierna liep ik door naar Bospolderplein, waar in de straat een juwelier en de Gereformeerde kerk was waar ik langs kwam, tot ik op school was. Tijdens de oorlog weet ook nog: we speelde in de puin klommen in de kapotte huizen. De Duitsers oefende daar en zochten we lege kogelhulzen. Alles was gebombardeerd tot aan Marconiplein toe.

Mijn schooljaren gingen door. We speelden op Bospolderplein waar ook een vriendje van me woonde; ik weet niet meer wie, in me geheugen, maar was dikwijls bij hem thuis. Ik ging ook wel de spoorbrug over; stond daar te kijken naar de treinen en ging ook van daar naar het zwembad “de Kous”. Dat was een buitenbad, voel nog het zand tussen mijn tenen. Later kwam ik daar terug toen ik voer, en het zwembad er niet meer was.

Wat ik me nog herinner uit mijn straat: dat als het gesneeuwd had de straten zo mooi wit waren. Als je ‘s morgens buiten kwam was er geen voetspoor te zien en auto’s waren er nog niet. We speelden in een lege straat, de melkboer kwam nog met een hondekar en de bakker was Van Meer en Schoep. de lorre- en schilleboer met paard en wagen. ‘s Morgens werden we wakker gemaakt door het luiden van de Katholieke kerk die aan het einde van de straat was.

De Schiedamseweg: je kwam er altijd. Ik weet nog van mijn Oma’s kant hadden ze vroeger, voor de oorlog, een slagerij aan de Kolk. Ik weet nog van mijn jonge jaren dat ik op de padvinderij zat aan de Kolk, de brug over en door het nauwe steegje naar de Schansstraat naar huis ging. Ik weet dat nog op het ijs heb gespeeld in de Kolk. Café het Kraantje was zover ik weet nog familie van een tante van me die getrouwd was geweest met een ome van me. Ging vroeger altijd naar mijn ome die op de Rochussenstraat woonde en naar mijn oma waar ik met lijn 10 naar toe ging, maar die woonde op Zaagmolendrft op noord, voor een zakcentje.

Altijd de bruggen waar je over ging naar de Nieuwe Binnenweg, plantsoen en naar Bioscoop Kapitol, schaatsen en glijden op de singels, een tramremise was er, je liep altijd in de winkels te kijken. Als ik van mijn ome terug kwam uit de Rochussenstraat moest ik altijd de bruggen over en wat Ik me daar nog van herinner: je had op de hoek Schiedamseweg naar Mathernesserdijk een winkel van Kok bedrijfskleding. In de zijstraat zat Roelofs, de stomerij waar tantes van me werkten en ik ook wel bedrijfsfeesten heb meegemaakt. Op een er van waren toen nog de Kilima Hawaians.

Als je verder de Schiedamseweg afliep kwam je langs de apotheker en zo bij Prinses Theater waar ik als kind menig uurtje heb doorgebracht. Ik herinner me nog de kassière in de hoek met de portier die er bij stond om kaartjes te verkopen, en dan was het meestal zijbalkon boven de foyer of soms het achterbalkon. Gingen naar de film van Roy Rogers of Jean Autrie. Als je binnenkwam zag je de portier die je kaartje afscheurde, de rode vloerbedekking en ging je in het bijna-donker de hol af, naar je plaats zijbalkon. Ik weet nog dat er variété werd gegeven op het toneel van de bioscoop.

Schiedamseweg, veel winkels. Op de hoek had je de Spaarbank (Rotterdamse meen ik) en aan de overkant Café de Grote slok, bij de Spaarbank ging ik de hoek om en daar stond meestal een groentekar, Appie dacht ik dat hij genoemd werd, hij was een joodse man. Dan liep ik langs de Katholieke kerk, oversteken naar de Gijsingstrraat, waar je op de hoek een beeldenwinkel had naast de sigarenboer waar ik altijd sigaretten voor mijn vader moest halen. Doorlopen langs de radiozaak. Als je verder doorliep kwam je bij van Bekkum de groenteboer en aan de overkant de kruidenierszaak en was ik thuis. Weet nog dat toen de oorlog was afgelopen we kaakjes kregen en wittebrood (Zweeds meen ik). Voor die kaakjes liep je achter een vrachtwagen aan die ze in grote blikken distribueerde en de straat feesten; veel muziek en dansen na de oorlog.

De lagere school waar ik op zat afgemaakt; in en na de oorlogsjaren was ik veel thuis; slechte cijfers; ik had ook nog muziekles op school. Speelde piano bij een leraar die me les gaf en waar ik in het gymnastiek lokaal mijn stukje moest spelen, wat niet altijd prettig was als het niet goed ging. School verlaten en naar de Ambachtschool op de Beukelsdijk, de Mathenesserdijk over naar school. Ging niet goed; een jaar opgezeten. Hierna naar Schiedam op de Ambachtschool, wat wel goed ging; ook redelijke cijfers.

Schiedam was wel een fijne school, bleef veel over, naar het Sterrenbos, of ging wel eens tussen de middag naar huis als ik de brommer van mijn tante Aal mocht gebruiken, een Mobylette, anders was het afzien over de Rotterdamsedijk, vooral ‘s winters op de dijk. Ja, de Ambachtschool afgemaakt met een redelijk resultaat, ook nog naar de Avond Vaktekenschool op aanvulling van de dagschool. Nou, ze vonden dat ik nogal redelijk kon tekenen en inzicht had, dus ik zou maar naar de tekenkamer moeten. Nou dat gebeurde ook. Het was, denk ik nog te weten, in de Schans. Het was een fabriek waar ze bakkerijmachines maakten, maar dat heeft niet zo lang geduurd want ik stond meer aan ‘t lichtdruk copieerapparaat dan dat ik tekende. En stinken naar ammoniak. 

Ik ben toen op de borstelfabriek gaan werken. Moest ik altijd over de Abraham van Stolkweg naar Overschie; met het pontje over en dan was ik er. Dit was van 1953 t/m 1955. 

Hierna ben ik bij het droogdok gaan werken en gelijk zat ik op de Machinistenschool op de Willem Buytewechstraat waar ik mijn Motordrijversdiploma heb gehaald. Lopend op weg naar het droogdok, Schiedamseweg oversteken, langs de Slagerij op de hoek. De Spanjaardstraat in langs Bakkerij de Boer en dan naar het Hudsonplein, langs de vismarkt oversteken naar de Dockyard en met de boot ging je naar het droogdok.

Machinistenschool aan de Willem Buytewechstraat. 1952 – Gemeentearchief Rotterdam

Als ik nu terugkijk in mijn huidige tijd is dat nog een hele ervaring. Kijk niet slecht terug op deze tijd; was er even tijd op de fabriek dan nam ik de opstap auto en ging kijken in de smederij, walserij, of op een van de grote schepen die aan de wal of in het droogdok lagen voor reparatie. Dat was van 1955 t/m 1956.

In die tijd was het ook dat we veel gingen dansen bij Rockes Biest, zover als deze mensen heten. Het was in een souterain, in een voor- en een achterkamer; trapje af; er stonden banken in de kamer; muziek in de achterkamer en dan werd er gefoxtrot. ‘s Zondags vrij dansen in de Visserijstraat. We gingen ook wel dansen op de Mathenesserweg/Marconiplein naast Café Matador. Ik weet ook wel dat ik ging dansen op de Nieuwe Binnenweg en Roterdam-zuid naast Bioscoop Colloseum. Hierna ben ik gaan varen bij Nievelt Goudriaan; diploma gehaald en 2e machinist geworden. Dat was vanaf 1955 t/m 1963.

In de tussentijd gebeurde ook nog wel het een en ander: verkering gekregen en mijn huidige vrouw ontmoet. Die woonde toen in de Schansstraat, is later verhuisd naar de Spanjaardstraat. Zat toen al op Zee. In 1957 verkering, 1959 verloofd en 1960 getrouwd en met tussenpozen was ik steeds voor een half jaar weg met de boot en had daar tussen studieverlof. In 1960 getrouwd op zaterdag vanuit de Spanjaardstraat; daar woonde mijn schoonmoeder en -vader. Toen was de markt er nog. Vanuit ouderlijke huizen getrouwd, naar het stadhuis op de Coolsingel. Hierna nog een tijdje ingewoond bij m’n schoonmoeder terwijl ik af en toe thuis was van zee.

Niet lang ingewoond; kregen we een huisje in de Woelwijkstraat R’-Dam Noord. Nou, daar moest nog al het een en ander aan verbouwd worden. Nou, nadat we sleutelgeld hadden betaald, hebben we het toch gedaan. De vloeren liepen zo schuin af dat als je in de voorkamer een knikker op de grond gooide, deze uit zichzelf naar de achterkamer rolde. Van drie kamers twee gemaakt. De aanrecht zat tussen de schoorsteen. Er werd een keuken gebouwd op de waranda. Alles geschiedde door mijn ome Henk en neef Karel. Toen alles klaar was was het een paleisje: cole vinyl in slaapkamer en in de woonkamer, en in de gang Jabo. Maar ja, ik moest toch weer naar zee. Dus wat gebeurde: mijn vrouw werkte in die tijd nog en die was er meer niet dan wel, sliep bij mijn moeder en tante. Als ik thuis was woonden en sliepen we in ons huisje. Nou, dat hebben we tot 1963 volgehouden. Toen was ik uitgevaren, want ik moest 6 jaar varen voor de diensttijd.

Hierna zijn we in Spijkenisse gaan wonen. Een flatje in de Fuchsiastraat. Toen was ook de tijd dat ik moest gaan studeren: tot ’69 om mijn diploma’s te halen voor de Chemie. In deze tijd werden ook de kinderen geboren: 1964 Piet en in 1966 Marga. In 1963 ben ik bij de staatsmijnen gaan werken in Geleen, waar ik mijn opleiding voor de Chemie in de Botlek kreeg, bij de Chemische Industrie Rijnmond. We hebben tot 1966 gewoond in Spijkenisse en daarna verhuisd naar Den Brielle, waar we een eengezinswoning kregen met een mooi tuintje voor en achter. Alles ging voorspoedig en in 1968 van baas veranderd en naar de Esso Chemicals gegaan, waar ik tot mijn pensioen heb gewerkt: 1998. In 1974 hebben we een huis gekocht op de Welleweg waar we tot heden nog wonen en waar de kinderen uit huis zijn getrouwd. Inmiddels is er tussendoor veel water door de zee gegaan. Mijn kinderen hebben beide kinderen die nu ook al groot zijn. 

Het is nu 2007 op het moment dat ik dit schrijft, mijn vrouw Greet is 68 jaar en ik ben 70. We zijn 47 jaar getrouwd en gaan gewoon door. We hebben onderlaatst nog een reunie gehad met allemaal mensen die in onze straat hebben gewoond en van mijn leeftijd waren. Was erg leuk.

Ja, waarom schrijf je dat nu allemaal op? Nou ik zag die foto’s van Delfshaven gisteren en ik heb een poosje wakker gelegen en dacht toen: ik ga het allemaal opschrijven en dat is vandaag gebeurd.

Via E-mail, dd. 6 december 2007


De Boot van de Zeeverkenners, door de heer Huib van ‘t Hoff

bron: gemeente archief van Rotterdam

De oude mijnenveger die in de Kolk lag was het thuishonk van de Zeeverkenners, als mij goed herinner was dit groep 30 of 31, Het schip was genaamd “Jacobus Willem van Brederode” en heeft daar in de jaren 60 in ieder geval gelegen. 

In de jaren 60 is het van zijn plaats geweest om te worden gerepareerd bij de scheepswerf van “Niehuis van de Berg”. Dit was een enorme operatie en trok veel bekijks want de brug over de Kolk moest open en aangezien er geen motor in de boot zat moest er een sleper aan te pas komen.De brugwachter van de Lage Erfbrug is een aantal uren bezig geweest om de sloten en sluitpennen van de brug open te krijgen. Er was toen nog een open verbinding met de Maas via de Schiemond en ze waren afhankelijk van het tij. De boot moest met hoogwater worden versleept want bij laag water lag de boot vast in de bagger. Op de foto is te zien dat dit niet gelukt is want deze is gemaakt met laag water. Het water was nadat het schip weg was enige tijd zwart van de bagger die omhoog gekomen was. Later is het schip verhuisd naar de Voorhaven en heeft nog enige tijd gelegen aan de kade van “Tromp & Rueb Azijnfabriek” aan de zuid/westzijde van de Voorhaven”. De groep is toen opgeheven en het schip is verkocht.

De verkennersgroep had nog een aantal andere schepen naast de mijnenveger liggen, er lag een zeilboot genaamd “Frans van Brederode” en een aantal vletten die o.a. “Jan” en “Walraven” heette

Een aanvulling door John Hennink, Hellevoetsluis 

Ook ik ben lid geweest van de padvindersgroep die op de mijnenveger in de Kolk in Delfshaven heeft gelegen. Ik heb een paar aanvullingen op de tekst van Van ‘t Hof.

  • De padvindersgroep was groep 30 met de naam Jonker Frans van Brederodegroep. Akela in mijn tijd (’63 – ?) was Mevrouw Mulder uit de Taandersstraat. Akela bij de welpen. 
  • Leiding die ik me vaag nog kan herinneren, waren Berkhout (Bagheera) en twee zussen (De Bruin?) uit de Hoekse straat in Rotterdam-Noord (Wontolla en Raksha). Ook de naam Wielaart doet bij mij een bel rinkelen. 
  • De kleur van de dassen was helder oranje met een donkerblauwe rand. 
  • Groep 30 is volgens mij niet opgeheven, maar samengegaan met groep 2, Van Speijk, die een clubhuis had op de Schuttevaerweg (was toen van de Schie gezien het laatste clubhuis). 
  • Het schip kan verkocht zijn, maar dat geloof ik niet zo. Het is aan zijn eind gekomen in een brand, die gesticht was als oefening voor de brandweer. 
  • De vloer in het ruim liep niet helemaal door tot de scheepswand. Ik denk dat daar in de loop der jaren voor een vermogen aan tennisballen onder vedwenen is. 
  • Het welpenhol lag voor het ruim. De verlichting bestond uit gaslampen met kousjes. 

Als er buiten gespeeld werd, dan liepen we altijd naar Schiemond. Namen van leden die ik me nog kan herinneren: Twee broers Landa (Ron en Ruud?), Edwin en Frank Jacobs – Frank was bij de zeeverkenners, Leo van Leeuwen. 

Er komt vast nog meer boven…


Mijn naam is Harm Jager en ik heb in mijn jonge jaren in Delfshaven gewoond.

Ik heb de website over historisch Delfshaven verslonden en ik heb er van genoten. Delfshaven ligt mij nog erg aan het hart, ik heb er gewoond in de Albrecht Engelmanstraat, in de 2de Schansstraat en na mijn huwelijk op de Oostkousdijk. Ik heb aan al die adressen warme herinneringen. 

Ik herinner mij ook dat in de Achterhaven in 1940 een aantal replica’s heeft gelegen van een aantal oude zeilschepen die daarvoor in een tableau op de Nieuwe Maas hebben gelegen, ik dacht op de hoogte van het park. Ze lagen gemeerd aan een aantal pontons, een eindje uit de wal, er stonden wat huisjes op en er liepen mensen rond in kleding van die tijd. Ik was toen 11 jaar oud en dat tableau heeft op mij een onvergetelijke indruk gemaakt. Ik weet niet meer waarom die schepen daar lagen, het was ter herdenking van het een of ander, maar ik weet niet meer wat dat was. Ik heb daar nooit enige foto van gezien. Bestaan die en hoe kom ik daaraan. 

In de zestiger jaren ben ik verhuisd naar Hoogvliet en ben ik werkzaam geweest in het oliegebeuren. Na mijn pensionering heb ik de gelegenheid gehad om een lang gekoesterde wens in vervulling te doen gaan en heb ik mij kunnen bekwamen in de schilderkunst.  Ik stuur in een aparte mail een paar van mijn werkstukken op.

Met vriendelijke groeten,

 Harm Jager.


Hieronder twee prachtige aquarellen die de heer Jager mij stuurde, met de toestemming ze hier te plaatsen.


Peter Blanker, gepensioneerde muzikant, herinneringen

Ook de inmiddels gepensioneerde muzikant Peter Blanker koestert zijn herinneringen aan Delfshaven.

Liedje

Als ik aan Delfshaven denk 
Dan zou ik ‘t allerliefste 
Toch weer even klein zijn 
Als ik aan Delfshaven denk 
Dan zie ‘k de Aelbrechtskolk 
En het Piet Heynsplein 
De Achterhaven, de ophaalbrug 
En ‘t Oude Kerkje, daar denk ik aan terug 
Ik ben er geboren, ‘k heb er gespeeld 
En onwennig en verlegen m’n eerste meisje gestreeld

Delfshaven, Delfshaven 
Ik ken elke steen 
Een prent van je Kolkje herken ik meteen 

Delfshaven, Delfshaven 
Zo klein en sereen 
Delfshaven, ze bouwden een stad om je heen

Opa moest, toen hij nog jong was 
En naar Rotterdam wou 
Door de landerijen 
Over de Nieuwe Binnenweg 
Een half uurtje 
Op de hobbelkeien 
De sleperswagen, de paardentram 
Een keer per jaar een dag uit: naar Schiedam 
‘s Zondags een bolhoed en soms een glas 
En zwieren met de baaien rokken als ‘t Koninginnedag was

Delfshaven, Delfshaven 
Ik ken elke steen 
Een prent van je Kolkje herken ik meteen 
Delfshaven, Delfshaven 
Zo klein en sereen 
Delfshaven, ze bouwden een stad om je heen

Achterbuurt van Rotterdam 
Ze hebben gaten in je 
Ouwe lijf geslagen 
‘t Was op het nippertje 
Dat ze toch plotseling 
Je schoonheid zagen 
Maar het Piet Heynsplein is weggesaneerd
Het beeld van de zeeheld staat nu omgekeerd 
‘t Wijst naar Den Haag en hij draait in z’n graf 
Want ze pikten in Den Haag z’n hele Zilvervloot af

Delfshaven, Delfshaven 
Ik ken elke steen 
Een prent van je Kolkje herken ik meteen 
Delfshaven, Delfshaven 
Zo klein en sereen 
Delfshaven, ze bouwden een stad om je heen


De op 11 juni 1939 in Delfshaven geboren Peter Blanker was de enige en oudste zoon in een muziekminnend arbeidersgezin. Zijn drie jongere zusters zijn allen muziekdocent geworden. 
De zanger en entertainer is vooral bekend geworden door de nummers “Laat m’n zonnebril zitten!” en “Het is moeilijk bescheiden te blijven”. In 2003 ontving hij uit handen van burgemeester Opstelten de Wolfert van Borselenpenning. Hoewel nog steeds werkzaam bij projecten in Rotterdam is Peter Blanker in 1991 verhuisd naar Gorinchem, mijn eigen geboortestad. Toeval bestaat niet, zegt men…


Naschrift: op zaterdag 12 maart 2005 schreef Peter Blanker het volgende in het gasten boek van Joop Smits:

Hallo Joop Smits! Wat een mooie site en ik was waarachtig wel een beetje vereerd dat je mijn liedje Delfshaven er zo fraai in hebt verwerkt. Ik ben nog lang niet uitgekeken op je werkstuk en zal ook nog wel regelmatig terugkeren naar mijn wortels, zowel op je site als in lijfelijke werkelijkheid, want op dit moment woon ik officieel nog wel op Delfshaven, hoor! Wel heb ik 10 jaar in Gorcum gewoond, maar daarheen verhuisde ik uit het West-Betuwse dorp Hellouw (gem. Neerijnen) waar ik met mijn gezin 20 jaar vertoefde. 

Ik woon nu alweer 5 jaar in Delfshaven, maar ben er steeds minder en ons huis daar staat nu dan ook te koop. Mijn vrouw Vicky en ik hebben namelijk besloten onze 3e leeftijd te gaan ‘vieren’ in en rond ons tweede huisje ergens op een van Shetland eilanden. We zullen dan wel met enige regelmaat naar onze geboortegrond terugkeren. En mocht de nostalgie die ik in mijn liedje ‘Delfshaven’ beschreef me nopen vanuit deze eilanden even dichter bij dat plekje te zijn, dan weet ik je site nu wel te vinden. 

Je kunt het uit het voorgaande ook wel een beetje proeven, denk ik, maar misschien is het ook wel nuttig om te weten dat ik me inmiddels met andere dingen bezig houd dan optreden in het land en m’n liedjes laten horen. In 2003 heb ik met een serie voorstellingen van mijn programma ‘Balans’ in het Bibliotheektheater van Rotterdam afscheid genomen van ‘het theater’. 

Natuurlijk schrijf ik nog wel en zal dat zeker blijven…en ook liedjes. Maar toen ik 65 werd heb ik besloten om nog zoveel mogelijk alles te gaan doen wat ik ooit wel had gewild, maar wat er nooit van kwam, omdat er nou eenmaal gerepeteerd, geacteerd, gezongen en gereisd moest worden. (Tja, iemand zei een keer tegen me: “als ik zo kon zingen ging ik nooit meer werken” en dat was best aardig bedoeld, maar voor mij lag dat toch wel even anders: gewoon werk, arbeid verrichten, je brood verdienen) 

Dus groeten van het Land van de Oceaan, van ‘pensionado’ Peter Blanker

Bericht in De Havenloods week 5 – 3 februari 2021: Peter Blanker is terug in Nederland, maakt nog steeds muziek en de inmiddels 81-jarige artiest brengt zelfs een nieuwe CD uit.